Brouwerij De Blauwe Hond

Achtergrond informatie

Lid ambacht

Aegidius Marres (1715-1762) heeft voor dat hij mocht brouwen een groot probleem gehad om als meester brouwer in het gilde (ambacht) aanvaard te worden. Hij zou niet in Maastricht geboren zijn, dus geen Maastrichtenaar. Het kost hem dan ook nogal wat moeite om aan te tonen dat hij dan weliswaar op de Bisschopskommel is geboren, dus buiten de stadsmuren van Maastricht, maar dat hij in 1715 in de St. Jacobs­kerk, is gedoopt en nu inwoner en burger is van Maastricht. En zijn vader, Servaes Marres, weliswaar buiten de stad brouwde maar burger was van Maastricht. Want wat was het geval. Aegidius was in 1750 getrouwd met Maria Christina Nijst (1714-1778), de weduwe van de brouwer Petrus Dominicus Maquo, en zij bracht bij het huwelijk de erfenis van haar eerste man in, Brouwerij de Blauwe Hond. Aegidius wilde deze echter voortzetten maar het ambachtsbestuur weigert hem het lidmaatschap. Ook na herhaald verzoek. Aegidius wendt zich dan tot de Raad van Maastricht en zijn geschil met het ambacht wordt in drie opeenvolgende raadsvergaderingen in 1750 besproken. De raad besluit het ambacht te manen en Aegidius in alle rechten als lid en meester te accepteren. Dit heeft uiteindelijk succes en hij wordt als lid en meester brouwer geaccepteerd.

Bartholomeus

Gedurende 28 jaar zal Aegidius als brouwer werkzaam zijn tot hij in 1762 sterft. Hierna is weduwe Maria Christina Marres-Nijst tot 1778 de eigenaaresse. Hun zoon Bartholomeus Servatius (1752-1814) zet hierna de brouwerij voort. Hij is vanaf 1782 molenmeester van de brouwers voor Luikse zijde waarbij hij de taak heeft de accijns bij de bakkers te innen en vanaf 1792. Ook is hij tot de opheffing van de gilden in 1796, toen Maastricht een Franse stad is geworden, markmeester van het ambacht. Hierna werd hij directeur van de Genie. In 1801 staat hij te boek als handelaar in gedistilleerd. Kort daarvoor is hij dus met brouwen gestopt.